Tenten.

Als jong ventje werd ik al snel in mijn leven deelgenoot gemaakt van het genot van tenten. Kamperen. Ware vrijheid. Leven onder de blote hemel. Je terug kunnen trekken op een plekje op deze aardbol die jij leuk vindt. Broers die altijd in de weer waren met touwtjes, haringen, zakken kleding, branders, olielampen. Een intigrerend gebeuren voor een veel kleiner ventje dan die grote broers. Zomaar achterop de fietsendrager. Alles erop en eraan. Zo ontstond een diep verlangen naar ook dat vrijbuiterige gedrag, wat kennelijk door ouderslief werd goedgekeurd. Maar van dat laatste had ik geen enkel benul Wat ze er zelf voor hadden gedaan en gelaten waren verhalen. Zelf een tent verdienen. Bij de Cruquedo. Dat ze maanden lang geen nassikruiden meer konden ruiken of zien, dat ontging mij volkomen. Die fietsdragers. Die fietsen. Vol met tent en toebehoren. Een lamp aan zo’n touwtje vastgebonden achterop. Met een heuse plastic emmer met voetbal.
De vreugde van dat alles is mij niet ontgaan. Maar het allermooiste was toch wel zo’n tent met een stok waarin je kon slapen.
Intens verlangen mocht worden omgezet in daden. Maar helaas. Niet op de fiets.
Op een of andere manier ben ik gestrikt voor een gezamenlijke vakantie op Ameland. En zo is het gekomen. Een reis van je dromen. Alleen de wijde en wilde gevaarlijk wereld in. Met ouders van vrienden kreeg ik toestemming een drietal weken, misschien waren het er ook maar twee, naar Ameland te gaan. Mijn vriendje bleek daar nota bene te gaan vakantiewerken. Zat ik met een oude schoolmeester en zijn vrouw opgescheept. Goed, het eten kreeg ik, maar die rare broer en zuster, dat was maar niks. Alleen stond ik op een groot kampeerterrein naast die vaste stacaravan.
Maar het leven blonk mij tegemoet. Broederlief had mij gewaarschuwd. Zorg voor goede verbindingen met ’s Heeren ondergrond. Ram er een paar beste stevige houten haringen in.
Tja, en als een mens niet wat anders mee krijgt, dan sta je daar in de zomerhitte met je magere blote bovenlijf wel wat af te tobben. De rubber hamer die deelgenoot was van mij opperste genot, deed zijn werk. Ik werd bespot en gadegeslagen door velen.

Veel kommentaar. Het belachelijkmaken is mij wel bijgebleven. Nog kleuren mijn wangen bleek ( dat doe ik altijd in tegenstelling tot anderen die rode wangen krijgen) van opwinding en verborgen leed. Want het doet wel pijn als je belachelijk wordt gemaakt.
Uiterlijk wenste ik mij niet neer te leggen bij de spotters van deze aarde. En ziedaar, ongelovig als ik was, en zeker geen Christen, werd de zon verduisterd en een ware stormwind kraakte de camping. Slechts luttele seconden op mijn mensenbestaan deden mij “bidden” van vreugde en “angst” want ook dat was zo, dat mijn tent, al was hij van broer Kees, zou behouden blijven. De tenten en stokken en lappen doek donderden door de lucht. De camping leek wel getroffen door een kleine tornado. En ik maar lachen (Maar oh wat was ik bang). Zie je nu wel, stelletje sufferds, ik hoor mij nog schreeuwen van plezier en leedvermaak.

Een goede haring is het halve werk!