Inleiding

Nou, nou, dat staat er wel erg pontificaal boven.

Bescheidenheid siert een mens.

En dat klopt ook helemaal. Maar “IK” , ik ben geen mens.

Ik mag er wezen.

En het getuigt van een zekere welgenoegzaamheid dat “IK” de lading dek.

Neen, niet als een vlag op een modderschuit.

We moeten altijd weer opnieuw onze plaats kennen.

 

Maar als u met mij kennismaakt, ach dan ben ik er zeker van dat u mij vergeeft dat het over mij gaat. Ik wil helemaal niet naast mijn schoenen lopen.

Ik wil u deelgenoot maken van mijn eigen ‘ik’.

IK heeft al een heel lange reis achter de rug. Een reis door de eeuwigheid. Kijk, ik begrijp dat u nu een beetje meer wilt weten over ‘IK’. Als ik ‘ik’ was, dan zou ik ook nieuwsgierig worden.

Nieuwsgierig zijn is toch ook een bron van kennis?

 

Is hiermee de vraag prikkelend genoeg om door te gaan? Ik denk het eigenlijk wel. Ik wordt nu meegenomen in dit verhaal.

Eerst iets over de aanleiding,  mijn uiterlijk, mijn inhoud en tenslotte over mijn einde.

 

Aanleiding

Maar de aanleiding voor “IK” ligt toch wel aan mijn innerlijk en aan de nieuwsgierige aard van de schrijver over mij.

“Ik” kwam wel heel toevallig op de tafel bij hem. Jarenlang heb ik ergens gelegen. Waar weet ik niet. Maar het zal in het jaar 2012 zijn geweest toen ik ineens bij de kringloopwinkel in Bodegraven tegen het licht werd gehouden. Ze hebben me opgepakt en meegegeven aan een collega (Rob)  van de schrijver over mij.

 

Het ging verder als volgt. Rob, die collega van hem, zei: ‘Joh, jij bent nogal van de mensen. Verhaaltjes over twee benige wezens is jou niet wezens vreemd, misschien kun je hier wat mee”.

Gek eigenlijk dat op die manier mijn “IK” naar voren komt.

Meteen werd ik met een fluks gebaar op het bureau van mijn verteller gekieperd.

 

Ik weet heel goed dat de schrijver over mij meteen rechtop ging zitten. ‘Oh, leuk, joh. Fijn dat je aan me denkt” waren zijn woorden. En bijna met witte handschoentjes -zo doen archivarissen dat- nam hij mij in ontvangst.

Ik was wel verrast. Dat er zo wie zo nog mensen op deze aarde zijn die mij interessant vonden. Als ik een mens zou zijn, dan zou ik blozen. Maar ik ben alleen maar “IK”.

 

Ik werd opgenomen. Rondgedraaid, besnuffeld, beoordeeld en ja, ik kreeg meteen te horen dat “ik de moeite van het bewaren, behouden, bestuderen” waard ben. Wat ben ik daar gelukkig mee.

 

Mijn uiterlijk

Ja ik. Eigenaardig. Zoiets ‘IK’  roept een bepaalde weerstand op. Helemaal niet nodig eigenlijk. Want ik heb niet bedacht dat ik over ‘ik’  zou schrijven.

Ik schrijf eigenlijk meer over mensen. De schrijver wilde ook over mensen schrijven. Hij had al een heel verhaal in over mensen. Maar toen kwam ik er tussen. En ja, dan ben ik ook wel zo dat ik mij wil laten zien.

Zelf vind ik dat ik belangrijker ben. Dus heb ik mij voorgedrongen. Kenmerkend voor “ik figuren” dat begrijp ik wel.

 

Eerst ga ik iets vertellen over mijn uiterlijk.

Hoe zie ik eruit?

Ik ben al heel oud.

Ik ben al minstens een jaartje of 120. Wanneer ik precies ter wereld ben gekomen weet ik niet. Dit valt zo niet te achterhalen. Wel ben ik begonnen met mijn werkzaamheden omstreeks 1883. Maar ja, dan ga ik al naar mijzelf toe. De inhoud. Dat komt wel.

Mijn geboorteplaats .. .zal wel zijn in Gouda. Dat staat erop. Gedrukt bij de firma G.J. van Burk, boekhandel Gouda tenzij dat het etiket is, dat ze me hebben opgedrukt.

Het ontstaan van mijn “IK” is een beetje dubbel.

Niet dat ik mijzelf heb vermenigvuldigd. Dat deed deze schrijver.

Het is geen kloon, maar wel een vorm van een kopie.

Nu begrijp ik wel dat u nog steeds niet weet wie IK is. Ik leg dat verder in het verhaal wel uit.

 

Zo gaat dat. Ik vind mijzelf  best belangrijk genoeg. En zij dus ook en hebben me voorzien van een etiket met een blauwe achthoekige rand. Verder ben ik donkergroen en zijn mijn maten 16,5 x 21 cm.

Voor historici valt mijn uiterlijk best mee. Al zeg ik het zelf, ik zie er wel patent uit.

Dit brengt me wel tot de verzuchting dat ik nog een stille hoop heb dat er patent op mij wordt aangevraagd.

Want eerlijk is eerlijk, ik ben best wel een beetje uniek.

Zo uniek, dat ik wel durf te stellen dat mijn titel die me nu is aangereikt de lading dekt.

 

Zoals gezegd, mijn bestaan begon bij de drukker. Ik was er zelf bij maar heb ik het juiste moment niet meegekregen. En hoewel ik toch al heel wat jaartjes meeloop, ik heb per slot van rekening al zeker twee echte wereldoorlogen overleefd, vind ik dat wel jammer. Ik had graag geweten welke prijs er op mijn hoofd had gestaan.  De schrijver van IK, ja dus van mij,  heeft geprobeerd te achterhalen wat ik moet hebben gekost. Nou, dat lukte niet eens. Google en consorten bleven het antwoord schuldig.  Er zijn natuurlijk wel bronnen waar je zoiets uit kunt achterhalen, maar zelfs die bronnen heeft hij niet zo een twee drie op de kop kunnen tikken.

Figuurlijk, bedoel ik. Kijk, mijn inhoud is voor de meeste mensen volstrekt irrelevant voor hun levens. Maar voor haar die mij gebaard heeft was zij vermoedelijk van onschatbare waarde.

Ik ben ook wel een beetje gelukkig geworden in de periode nadat ik ben ontwikkeld.

Het valt niet mee, nu verklap ik hoe oud ik ben, om op mijn oude dag opnieuw het levenslicht te zien. Ik ben daar gevoelig voor. Lig ik te lang in het licht, dan sla ik uit en als ik dan niet oppas, ja dan verga ik. ‘Ik’ is in ieder geval ontstaan in het jaar 1889. Zelf ben ik er van overtuigd dat ik veel ouder ben.

 

Mijn innerlijk

Zoals ik al zei ben ik mijn werkzaamheden begonnen in 1883.

Dat staat overigens niet op het etiket. Een beetje flauw natuurlijk, dat had ik over mijn uiterlijk moeten zeggen. Maar dit etiket geeft wel aan waar het over gaat. En dat gaat over mijn innerlijk. Daar staat: ‘Dagboek van Maria Schouten,  Wed. A. Verheul’.

 

Ik ben van mijzelf nogal punctueel en heb er daarom maar even een paar puntjes  en een komma er tussen gezet. Om verder nog wat puntjes op de i te zetten moet ik nu wel vertellen dat dit hele schrift niet echt uitblinkt in punten en komma’s. Veel wordt achter elkaar doorgeschreven en helemaal bovenaan, net zoals bij de volgende jaren,  staat gewoon een jaartal. Al dan niet onder de verzuchting dat er een jaar voorbij is gegaan.

 

Ik zit even alles te overzien. Het klopt nog wel zo’n beetje. Ook in de stijl van de eerste zin van ‘IK’.  Daar staat (en dat is best om meteen even over na te denken) ‘ Die zich afzondert tracht naar wat begeerlijks, komt mij daar zoo in het hart’.

Maria Schouten schrijft dit levensverhaal. Ach, die Maria bezag het leven op deze manier: ‘Het is al vele malen  (in mijn)* gedachten gekomen om eens eenige letteren op te teekenen van mijn doorreis door de wereld en op den weg naar de eeuwigheid’.

Ik zal er verder niet tussen gaan zitten. Ik zal Maria verder aan het woord laten. Maria verhaalt te zijn geboren op 7 mei 1843. Haar moeder is al overleden toen zij drie jaar oud was bij de geboorte van haar 6e kindje en haar vader Cornelis heeft de opvoeding van haar en nog 4 kinderen  op zich genomen.

Behalve Maria zijn de kinderen later alleen in een jaar gestorven aan de cholera. Maria geeft wel duidelijk aan in haar hele “IK” verhaal dat zij de zegen van God in haar leven heeft ervaren. Ze is opgegroeid in de natuur, vrolijk en onbezorgd. Inwendig was de beschuldiging van wege haar zonden er wel altijd. Maar de liefkozingen van de wereld en haar eigen bedorven hart kregen zo de overhand dat ze bij tijden niet veel dacht aan haar bekering. Het zou volgens haar wel overgaan als ze getrouwd zou zijn.

Op haar 20e ging ze dan ook al snel trouwen met Arie Verheul. Haar dagboek verhaalt van de geboorte van haar twee kinderen. Ze werd bang vanwege de voorspoed. Ook heeft ze veel gehad in haar leven aan haar schoonmoeder die eens tegen haar zei:’ och kind, bid maar niet om tegenwind want het zal nog wel eens komen’.  Worstelen en bidden was wel een groot deel van haar leven. Zeker toen in het dorp vlak bij de cholera was uitgebroken. Maria verzucht in haar dagboek dan ook uit dat ze zo bang is onbereid voor God te moeten verschijnen. Groot is het verlies van haar vader. Toch getuigt ze ook van grote zegen van de Heere op haar levenspad. Smartelijk is de beschrijving van het verlies van haar kinderen, haar man.

Maria kenschetste zich in eerste instantie wel als vrolijk en genietend. Maar ook van een vrouw die de slagen van het harde wereldse bestaan doorstond door verder te kijken dan de menselijke horizon.

Over de grens van haar dood heen kon zij dankbaar zijn, zelfs onder en vanwege de grote tegenslagen zoals de dood van haar kinderen en ernstige ziekte. Lofprijzend is ze heengegaan naar haar hemels Kanaän. Ze eindigt met ‘daar wordt de rust genoten’.

 

Alles kan ik niet samenvatten. Maar wel dat zij momenten van rust en bezinning heeft genomen om ‘IK’ te schrijven.

 

Mijn einde

Een gelukkig toeval, al besef ik heel goed dat mijn verwekster Maria dit heel anders zou duiden, deed mij op de burelen van een ambtenaar verschijnen. Weg uit de kringloop van mijn bestaan.

In mij werd haar levensverhaal naar buiten gebracht. En dan vooral haar innerlijk zielenleven. Ontroerend. Ik kan zelf soms van passages best wel snikkend kennisnemen.  Een van haar kinderen is later burgemeester geworden in Benthuizen en Moerkapelle.

Maria, die zichzelf de geboortedatum van 7 mei 1843 toedichtte. Die in de akte van haar huwelijk ineens een jaar jonger werd geacht. Die zelf ook spreekt van haar huwelijk op haar twintigste. Die in het bevolkingsregister staat ingeschreven met als geboortedatum 1844.

Maria, die mij tot het eind toe bezig heeft gehouden.

 

Ik stuur in kopie het verhaal door aan haar nageslacht. Want ze wilde niets liever, zoals ze zei: ‘kon het zijn tot nagedachtenis van mijn kinderen wanneer de Heere hen langer in het leven spaart dan mij en mogt het de Heere behagen het nog tot zegen te verstrekken voor hunne zielen.’

 

* schuingedrukt is door mij P.H. toegevoegd.