Kijk mij daar toch eens aan. Schele Japie zet meteen grote ogen op. Een wonderlijk bebaard type op een fiets komt aangekart of de duvel hem op zijn hielen zit. Schele Japie staat naast zijn vaste stamgast Wapse, helemaal verbouwereerd. “Man wat een eer!” zo zijn de eerste woorden naar zijn nieuwe gast van deze morgen. Zowel Wapse als Japie komen bijna niet uit hun woorden. De nieuwe bezoeker had het wel door. Och, hem ontging niet zoveel. “Môgge, mannen. Als jij in huis hebt wat je altijd hebt, dan ben ik graag van de partij.” Harms, die was het, kieperde als een volleerd kopie van Baantjer zijn groene hoedje op de kapstok. Niet veel later zaten de drie mannen als vanouds aan een lekker bakje bruinenbonensap. ” Tjoh Japie,dat heb je niet verleerd. Heerlijk”. Deze woorden klonken Japie als muziek in de oren. Beide vrienden, Harms zag het, branden van nieuwsgierigheid. “Kerel wat ben jij lang weggeweest”, begon Wapse. “Man, ik heb je gemist”, zei Japie. Harms knikte. Best. Toch fijn als er op deze aardkloot mensen rondbanjeren die je “missen”. En in dit geval, dat mocht wel duidelijk zijn, niet als kiespijn.
“Vrienden, zo begon Harms, vrienden, in deze woelige tijden miste ik jullie vriendschap. De wereld en ook ons land brult van grootbekken, iets anders kan ik het niet noemen. Ik word zelf van onze eigen politici “bijna doodziek”. Wat een negativisme.Wat vreten ze elkaar bijna letterlijk op en het liefst naar de strot. Dat het “volk” anderen het “licht in de ogen niet gunt”, ach, dat was natuurlijk wel bekend. Maar de dames en heren, nou ja, vooruit dan, ze kunnen elkaar met woorden vreselijk kleineren, wegzetten, verachten en verachtelijke benaderen etc. Zij die het oprecht menen en soms vraag je je af of die er naast enkelen, waarvan ik wel overtuigd ben dat ze fatsoenlijk zijn en het echt menen (landsbelang) lijken in de minderheid. Sommige van die kleinste partijtjes hebben blijkbaar de grootste bek. Dierenactivelingen en klimaatverkrachters of verachters laten de boer en schapenburger gewoon barsten. Brullen, schreeuwen elkaar, voor rotte vis uitmaken, het lijkt hun handelsmerk. Maar oh wee als je iets zinvols te berde brengt. Voorbeeld? Ik noem één dier en die zwik slaat meteen op hol. Wolf.
In het weiland stond ze. Tranen biggelden als een rivier over haar snuitje. Het jonge dochtertje van boer Pietersen was diep verdrietig. Tien mooie schaapjes, gisteren nog voorzien van lekkere brokken, ach ze hoorde en zag ze. Nu? Aangevreten in het land. Mannen, ik stond erbij toen ik langs fietste. Een diep, diep, diep triest gezicht. “Waar, zo vroeg ze, waar zijn die wijsneuzen uit Den Haag”? Rechters, is dit onrecht rechtvaardig?
Ik stond erbij. Ik keek erna. Feitelijk kun je beter één wild beest afknallen dan een complete kudde te laten creperen van ellende. Maar beste vrienden, dat mag je niet meer zeggen. En zo kan ik nog wel “iets” noemen waar geen mededogen mee is… Maar een wolf? Meehuilen met de wolven in het bos en schade aanrichten, dat doen ze ook in de politieke arena.
’t Zal je kind maar zijn, die de schaapjes moest voeren. ’t Zal je kind maar zijn, die innerlijk ook verscheurd is door het wilde beestengeweld. ’t Zal je volk maar zijn die hoopvol uitkeek naar rechtvaardigheid.
De wolven zitten niet op de Veluwe alleen.
Ze lopen als wilde hyena’s in de politieke stallen rond.
Geef mij gerechtigheid, rechter. Knal (bij wijze van spreken hoor) deze wilde beesten af. Geef wildbeheer de opdracht tot nette regulering. En oh volk, geef ons een heel “nette en betrouwbare” regering.”
“Nou Harms, dat is wel een beste preek. Je hebt gelijk. Maar wij, als gelijkgezinden, moeten het maar doen met een bakkie troost van onze Japie.”
’t Werd stil. De gedachten zonken. Verzonken in hun stil verdriet beaamden de mannen: hooguit een wolfje hier en een wolfje daar, maar houdt tenminste elkaar heel en wel vast.
Nunspeet, 27/10/25


