Ik en  mijn broertjes. Of, en dat klinkt netter, mijn broertjes en ik. Het komt natuurlijk op hetzelfde neer. Wij. Wij hebben een bepaalde ziekte in de “botten”. Wij wilden naar zee. Maar pa vond eentje meer dan genoeg. En nu kun je zeggen: genoeg daarover, maar dan heb ik ook nog wel een duit in het zakje te doen.

Genoegdoening. Wil ik eigenlijk nog steeds al bereik ik zo langzaam maar zeker de leeftijd van wijze mensen. Ik ben mens. En wijs. Op zijn minst eigenwijs. En dus wilde ik toch eigenlijk wel eens weten waar komt die voorliefde voor “zee” vandaan.

Verzekerd van deze ongebreidelde nieuwsgierigheid, soms een lastige eigenschap, ben ik toch maar eens gaan spitten in het voorgeslacht. Ergens diep in het verleden zijn er een paar van vaders stam die wellicht ergens gelieerd kunnen worden aan de afzakkertjes van de tak Pieter. Op internet is een site vindbaar over Lemsterschippers. En ergens in al die achterliggende verhalen komt ook wel een Hoeksma voor. Voorkomende persoonlijkheid was ie zeker niet, want hoewel ik diverse stapeltjes papier tot mijn beschikking heb met schippergelieerde activiteiten, feitelijk moet ik concluderen: die Pieterszonen hebben het niet “echt”.

In de club van de eierrapers ben ik ook maar eens gaan zoeken. Opa van moeders kant, getrouwd, met oma van moeders kant en maar spitten in de genealogische gegevens. Een Drukker en een Bakker. Dat zijn voorzeker geen “stamhouders” waar je “U” tegen zegt. Want de Drukker had zich in de loop der tijd gedrukt uit Amsterdam en kreeg sjans van KLaas Hindriks Bakker. Maar, houd u vast, dat had een Groninger accent. Veendam. Dus in het voorgeslacht van moederszijde komen een Groninger en een Amsterdamse te samen. Hallo, kan het erger?

Enfin. Ik heb enkele maanden amechtig zitten stiefelen op die Groninger en die Amsterdamse. Er zijn een batterij vragen te stellen hoe die nu eigenlijk in mijn stamboomgeschiedenis zijn aangeland tot voor wat ik nu ben. En mijn broertjes natuurlijk. Welke eigenschappen hadden die lieden? Hoe hebben ze elkaar gevonden? Hebben ze van elkaar gehouden? Kortom: daar kunnen we fantastische vertellingen  over bij elkaar zien te sprokkelen, maar de afkomst: Groningen en Amsterdam deed mij amechtig stoppen met genealogie.

Inmiddels ben ik enkele maanden verder en dan kriebelt het toch. De draad is weer opgepakt en ineens vallen vele stukjes op hun plaats. Ik kijk verwonderd naar mijn blauwe schermpje. Echt waar. Die bakker (zaliger) moet je schrijven met een hoofdletter, n.l. Bakker was schipper. Ik heb het zelf gezien. Het staat in zijn eigen overlijdensakte genoemd “Zetschipper, geboren te Veendam (Gn); wonende te Utrecht. Ik ga ook eens kijken of onze  zetschipper nu eigenlijk wel op een normale manier aan zijn eind is gekomen. Ik weet het. Er komt aan de enge ziekte van genealogie geen eind aan. Ik weet zeker dat dat nader moet worden onderzocht. Er zit iets vreemds aan zijn “heengaan”. Daar kom ik wel eens weer op terug.

Maar wel zeker is dat er in ons voorgeslacht een echte schipper (het zit dus in onze botten!) in de stamboom zit. Ik zie het voor me. Een boom, met stam. En ja hoor, tijdens zijn huwelijk was het beroep van de bruidegom nog schippersknecht. Bij promotie en overlijden bleek hij zetschipper te zijn. We hebben het toch in de genen. Van moederskant. Van Groninger kant. En dan ook nog een beetje “Amsterdams” bloed in de bast ook nog. Soms komen de dingen toch eindelijk op een rijtje. Ik heb daarover nu geen slapeloze nachten meer. Al blijkt de volgende nachtmerrie al te zijn aangebroken. Want wat is er met de dood van de Bakker?