De denker dacht na of hij nu een denker is of een doener.

Ik denk, dus ik doe, dus ben ik een denkende doener.

De doener dacht, als is denk, doe ik niets dus ik denk dat ik maar wat  ga doen.

De denker echter bedacht dat als hij bleef denken hij niets zou doen

en daar heeft ie helemaal gelijk in.