‘ Ha Japie, jonge jonge wat een wind!”. Schele Japie, de kroegbaas van café de Gulle Gaper loenste eens naar de binnenkomer. Schele Japie zag het toch wel goed, dat moest Wapse wezen, maar verstaan deed hij hem bijna niet. De wind bulderde door de nauwe steeg en dan leek het wel of ie ook scheel aan z’n oren was.
‘Ben jij dat Wapse? Doen de deur effe dicht, ik kan je bijna niet verstaan!’ De deur werd toegedaan. Wapse wiste zich het zweet eens van zijn gezicht, schoof de pet in de jaszak en hing zijn hele outfit aan de kapstok. ‘ k Lust wel een bakkie troost, man. Goeie, wat een wind’. ‘Ben je met de fiets dan? Want dan had je wel wat weg te trappen”’ Kijk, schele Japie was niet gek. Je moest een beetje klantvriendelijk zijn. Meeleven met je mensen is het beste voor de omzetwensen. Trouwe bezoekers konden nog wel eens wat extra’s in het laatje brengen in deze moeilijke economische tijden. Van het kabinet had je niks te verwachten. Eerder extra aanslagen van de belastingen onder het mom van die Grieken die hun Ouzo-tjes op onze kosten konden blijven innemen. Neen, Japie vond die club in Den Haag maar niks. Hij moest het wel hebben van het gewone volk. Japie grinnikte in zichzelf. Henk en Ingrid, ja ja, maar die jongen die ze geïntroduceerd had kroop toch maar mooi over de rug van Henkie en Ingridtje naar de politieke top. Neen, gevaarlijk mannetje, dacht Japie. Die Harms en Wapse da’s een ander kaliber.









