Pieter Hoeksma

De beslommeringen van een ligfietsende levensgenieter

Het levensconcert

 

De een vind het fantastisch. Het geeft een Zwiterslevengevoel, nou ja op een paar dissonantjes na dan. Want lees de krant en volg het nieuws.Ik kijk (vooral niet te vaak) ook naar de omgeving: de wereld barst uit de voegen van problemen.

Vluchtelingen. Moordende gevechten om door het prikkeldraad te komen.

Om van te gruwen.

Dat doen ze niet voor de lol.

De wereld: kijkt toe.

Wij leuteren maar wat af om de problemen zoveel mogelijk bij de andere over de schutting te gooien.

De schutting van Schengen is ook al zo lek als een mandje.

De kanaaltunnel is ook al niet waterdicht.

De waterkering van de randen van Italië laten teveel verdronken bootvluchtelingen zien.

Griekenland weet zich geen raad.

De ministers? Ze deden een plas en ze laten het vooral zoveel mogelijk buiten hun eigen grenzen.

Grenzeloos wat een ellende.

Wat een kakofonie aan “verdrinkingsgeluiden”.

Ach, we kijken er niet eens meer van op. Als het journaal het wil melden moeten de aantallen per maand omhoog gaan. Anders heeft het geen nieuwswaarde meer.

Een lijkje meer of minder, totdat? Het schokkende beeld van dat ene jongetje. In de armen van de arme “hulp”verlener.

Ik kijk er naar. Het zal je werk maar wezen.

Wezenloos. En wezenloos achtergelatenen.

Om je eigenlijk wezenloos voor te schamen.

 

Nie wieder.

Het zijn termen die mij in mijn jeugd me werden voorgehouden.

Maar de wereld staat opnieuw – en eigenlijk nog steeds- in brand.

En de wereld weet niet waar en hoe de brand te blussen. We steggelen zelfs over waar de brand zou zijn.

Nie wieder, ja, maar we leren kennelijk nooit van de geschiedenis.

 

In mijn levensconcert komen ook dissonanten voor. Het leven, een en al gebrokenheid. En soms ook zo geweldig mooi. In alle sores van de dag zijn er geweldige glimlachjes van boven. Als zonnestralen verwarmen ze ons menselijk hart. Door het vele meedeleven.

Laat de liefde brandend blijven. De wereld verkilt zo geweldig. En bij zoveel smart en pijn, zoveel dagelijkse geestelijke hersenspoeling van de vluchtelingenproblematiek, dan sla je gewoon op de vlucht. Soms. Om even afstand te houden. Om “jezelf” op orde te houden.

Wat een pijn. Wat een vals concert. Als ik die partituur mocht schrijven….Maar helaas , mijn generatie en mijn “bestuurlijke “machthebbers” , ze maken het er niet mooier op…

En ik? Ik voel me machteloos.

 

Wat kan ik doen? Ik vouw mijn handen. Toch niet het allerminste. Hoop ik.

 

Slootje

Een paar weekjes terug was ik terug in mijn geboortestreek. Streken van weleer werden ineens helder aan het geestelijk firmament van herinnering. Ze hoefden niet te worden opgehangen. Ze waren er.

Twee momenten, zo helder voor de geest als water in de beek.

Het eerste was toen ik 4 of 5 jaar oud was.

Een vriendinnetje ging verhuizen. Ik weet haar naam, maar als ik verklap dat ik haar stiekem noem in mij slaap dan begrijpt u wel, dat kan een mens niet maken.

Een van haar laatste wensen was om een keertje met de klas visjes te gaan vangen.

Zo gezegd, zo gedaan. Juffrouw de Jong ging met de kindertjes op stap. Kleine aapjes en draakjes van kleuters. Maar geen van allen had ADHD. Dat kwam in die tijd niet voor.

Lekker leunend tegen een balk langs de rand van de sloot….

Tjoep, daar ging de handel. Met zijn allen te water.

Grote schrik.

Dit is het slootje.Afbeelding

Dit is de plek.

Ik krijg het er weer warm van.

Judith is verhuisd.

Judith herinnert zich niets meer.

Mijn slootjes trauma?

Helder viswater.

Wijsheid

Vandaag moest ik er even bij stilstaan.’s Nachts dan natuurlijk. Maar dan is er geen computer bij de hand en ik ben ook niet zo bij de hand dat ik een laptop mee naar bed neem. Pen en papier liggen uitgeschakeld in het keurslijf van hun makers. Dan maar gewoon op de ervaring.

Deze week had ik weer een bijzondere ontmoeting en deze week las ik over een bijzondere ontmoeting. Dat lezende gedeelte bewaar ik maar voor het laatst en het levende gedeelte zal de opstap zijn naar de lezende ontmoeting.

“Hoe ouder ik word, hoe meer ik mij ontwikkel. Ik word steeds cynischer, ze doen maar, kan mij niet meer schelen. Ik doe waar ik zin in heb en ze bekijken het allemaal maar. Eigenlijk merk ik dat er maar een de aller aller beste is en dat ben ik. Soms denk ik dat als ik er niet ben, hoe kunnen de zaken dan eigenlijk nog gewoon doorgaan?   Ze kunnen ook niks. Moet ik dan zelf alles doen?”

Dat is de eerste en beslist niet de laatste.

De tussen aanhalingstekens geplaatste tekst. Is niet letterlijk maar figuurlijk wel letterlijk uitgesproken. En rakend aan het feitelijk gesproken woord kunt u van mij aannemen dat het het feitelijk bedoelde woord geraakt heeft.

Iemand in de leeftijdscategorie van 40-50.

Inderdaad. Het kan helemaal waar zijn zo gezegde: hoe ouder hoe wijzer. Maar hoe ouder ik word hoe meer ik hieraan ga twijfelen. Althans bij zo’n ontmoeting. Eigenlijk zakt de moed je spreekwoordelijk in de schoenen. En soms loop ik al zo moeilijk.

Weet je, bij zo’n “ontmoeting” wil ik dan ook niet langer stil staan. Gruwelijk om te bedenken dat je in alle toonaarden die in ons brein kunnen opkomen moet gaan bedenken hoe iemand die volstrekte negativiteit van het half lege glas niet kan ontdekken noch erkennen dat het nog voor de helft is gevuld?!! Waarom altijd maar kijken naar de “leegheid van de helft” terwijl er “de volheid van de helft” is? Ooit heb ik iets geleerd van” tel Uw zegeningen en vergeet er geen”. Ik ben de tel al lang kwijt geraakt, maar zegeningen? Ze waren er en zijn er te over.

Als ik het nu even teruglees dan gruw ik er eigenlijk een beetje veel van. Veelvuldig negatief denken is niet synoniem aan min vermenigvuldigen met min. Dat leidt in de rekenkunde nog steeds tot iets positiefs maar in de praktijk van het geestelijk leven leidt zoiets alleen maar tot de mestvaalt van menselijke redenatie. Het stinkt en werkt verstikkend.

Gelukkig. Er was nog een ontmoeting. Een ontmoeting als gevolg van een “voor de vuist weg redenatie”. President Obama raakte een keer eens even van zijn stuk. Recht voor de raap gaf hij even zijn opvatting weer van de uitvoering van de taak van een dienstbaar ambtenaar. Die volgens het boekje een wat lastig heerschap op zijn nummer had gezet. Laat dat nu net een vriendje van de Big Boss zijn. ’t Kan verkeren. En Obama sprak. Vernietigend. En Obama bad “oh, wat heb ik nu toch weer gezegd?” Want ja, berouw komt, ook voor presidenten, na de zonde. Maar hier getuigd dan toch dat soms blijkbaar ook, al dan niet ingegeven door de grote publieke verontwaardiging, het geheel een geheel andere wending kan aannemen. Samen zullen ze dan maar eens een biertje drinken. En zo zaten die week twee wit gekleurde mensen en twee donker gekleurde mensen aan een tafeltje met een biertje.

Ik moest wel lachen.

Een biertje is bruin. Met een witte schuimkraag.

Het is beter een biertje te drinken met je vijand dan een woordentwist aan te gaan. Soms steekt “wijsheid” de kop op.

 

 

 

De vlegel

In het cafétje de Gulle Gaper zat Harms in alle rust aan de tapkast.

Alleen Japie, de caféhouder was aanwezig. Knerpend ging de deur open. Maar Harms was geheel in gepeins verzonken. Neen, toen Krijn binnenkwam, zag hij het al. Die Harms was een beetje van de wereld. Die zat daar maar een beetje in zijn glas te koekeloeren, wat voorovergebogen en verder helemaal niks. Harms was niet eens aan de conversatie met Japie. Alleen maar “doe maar eens vol, Japie”, waren zijn woorden geweest. Meer niet.

Japie had het wel gezien. Harms was niet best te spreken. Harms zat gewoon ergens mee, maar Japie kende zijn pappenheimers en dacht, eerst maar eens wat leuterwater, dan komt ie van zelf wel aan de praat.

Japie, die was zo gek nog niet.

Beng.

Met een harde dreun werd Harms in de werkelijkheid teruggebracht. Geheel in diep gepeins verzonken tuurde hij al een hele tijd naar de bodem van zijn glas. “Half vol, of half leeg” mompelde hij zachtjes voor zich uit.

Maar de dreun op zijn schouder bracht hem terug in de rauwe werkelijkheid. Nou, nu is het glas helemaal leeg…potjandrie, wie flikte hem dat nu?

“Japie, vul het eens bij man, Harms is helemaal een beetje van de kaart” , zo bedacht Krijn dat. En Japie liet zich de klandizie niet uit zijn portemonnee wegglippen, dus schoot hij als een pijl naar zijn voorraadje kruidenbittertjes.

“Gut, Krijn, man, je doet me schrikken. En verdikkie Krijn, da’s pijnlijk. Mijn schouder…”

“Ja Harms, jongen sorry, het was minder hard bedoeld, maar je zit te kniezen als een ouwe archivaris. Ik zie het wel. Lukt het niet met de stukken?”

Stil schoof Japie twee dubbele bittertjes naar de heren. Een beetje afwachtend nam hij in het hoekje van de tapkast plaats. Laat ze maar een beetje bromberen, die twee, dacht hij. Dat gaat goed.

Harms keek eens met zijn groenbruine ogen naar Krijn. Ach wel een fidele vent die Krijn dacht hij. Krijg ik me daar een beetje troostwater. “Eh, wat vroeg je Krijn?”

Krijn keek hem eens onder zijn donkere pet aan. Zijn priemende open oogjes waren nog goed bij de tijd. Soms kon Krijn niet zo best horen, maar aan zijn ogen mankeerde het niet. Hij hoorde de afwezigheid van Harms tot achter de pet toe. “Harms, man, zie je het wel zitten met die stukken, vroeg ik je. “ Harms keek of hij het vuurwater nu al zag branden. “Stukken, Krijn? Man als mij dierbare voorganger (dominee)niet eens weet wat een eg is dan moet ik goochelen wat voor vlegel ik nu in de kuip heb!

“Wat zeg je me nou? Bedoel je onze predikheer van een paar weekjes terug? Zit je daar nu over in? Jongen, jij komt toch van de Veluwse grond? Dat wist jij toch wel? Maar je kunt die beste man toch geen vlegel noemen?

Wat heb je daar nu weer? Harms had uit de binnenzak van zijn colbertje een beduimeld fotootje tevoorschijn gehaald. Krijn werd één en al belangstellend. Ook Japie kwam nu in actie. “Nog eentje van de zaak mannen?”

Nou de heren knikten. Ze wisten inmiddels dat vuurwater kon leiden tot flink geleuter. Weet jij niet wat dat is, Krijn? Kijk nou maar eens goed. Ik zeg je, een vlegel, jongen als die predikman van ons dat nou ook niet meer weet, dan moet ie maar eens op excursie.

Krijn keek nog eens naar de foto. “Ha, ja Harms, da’s een goeie. Ik zal hem graag eens wegwijs maken in de knollentuin van het Groene Hart. Jij laat hem natuurlijk schoffelen zonder schoffel door je stoffige ouwe stukken. Net of je daar wijzer van zou worden, maar als ik de bats eens uit de schuur trek, of de eg…” “Zeg Krijn, jij bent gewoon een echte vlegel. Dat bedoel ik nu.

Eén, ik heb geen ouwe stoffige zaakjes. En twee, de zaakjes waar ik me mee bezig houd, nou, daar zouden ze in de moderne tijd van rechtspraak nog een puntje aan kunnen zuigen. Drie, ik zeg het maar patsboem: iemand die niet in het knollenland van het Groene Hart is opgegroeid of uit de zwarte zandgronden van de Veluwe heeft leren harken en spitten kan niet meteen als een vlegel worden weggezet.

Kom Japie, dat leuterwater van je moeten we even naar de achtergrond verbannen. Ik word er gewoon teuterig van. Zullen we maar eens overgaan op die bruinenbonensap?”

Twee heerlijk dampende koppen koffie verkeerd werden al spoedig aangereikt. De damp sloeg er af. De mannen verzonken opnieuw in gepeins. Genieten. Bij de Gulle Gaper kon je zo nog eens binnenvallen. Dat wisten de mannen van het Groene Hart maar al te best. Nergens zo fijn als op de rauwe Friese grond.

“Zeg Harms, wat is dat nu “vlegel”, wat bedoel je daarmee? vroeg Japie. “ Hum, Japie, onze voorman wist niet wat een eg was. Krijn denkt dat het een vlegel is, maar dat vind ik niet hoor. Kijk, man, eens naar die foto. Eens, toen ik nog een hele stoere vent was, ging ik voor het eerst met een neefje kamperen. Groen als gras als wij waren kwamen we bij een of andere goede kennis van een oom van me. Man, wat was het daar leuk. Tentje, eigen bootje en zo. Storm meegemaakt en…” “Ja, maar wat is nu ?”

“He, Krijn, rustig aan man. Ik begin nu net eens lekker te vertellen. Heerlijk kamperen vroeger. In een tentje. Geen hotel. Geen geld voor en lang niet zo leuk als bij bijvoorbeeld bij dit mannetje met zijn vrouw. Ze waren hartstikke blij met die twee belhamels op de brommers. Zij hadden geen kinderen, en wij kwamen daar best wel wat vertier brengen. Mooi man. Vissen, palingstropen ’s nachts en kijk, deze man was dan onze “campingeigenaar”. Gewoon achter zo’n klein Fries huisje. In de Valom.12-9-2008_049 zover hier vandaan hoor. Op deze foto is hij aan het dorsen. En jij mag het raden, Japie, maar niet zeggen, waarmee hij dat doet. Ik wed dat jij dat wel weet.12-9-2008_075“Oh, joh, is dat soms Pieter van der Meulen? Japie stond met zijn grote leesbril heel aandachtig te kijken naar de foto. “Ken jij die, dan, Japie? Nu was het de beurt van Harms om grote ogen op te zetten. “Ja, Pieter en Wietske, ik heb ze wel gekend. Bij de spoorbrug. Man, ja’s een tijd terug….”

Hieronder, Wietske bij de spoorbrug12-9-2008_046

Harms werd er stil van. Ja, man, da’s al bijna een halve eeuw terug. We worden oud.

“Zeg Harms”, zo meende Krijn maar weer eens van wal te moeten steken, “wat is dan toch met die vlegel?”

Harms keek eens naar Japie. Japie moest ineens flink grinniken. ‘Kijk, Krijn, hier is je vlegel. En als jij het niet snapt, Krijn, dan wordt het echt tijd eens goed te gaan goochelen. Ga je dat maar samen doen. Als ik het goed begrepen heb, weet jouw voorganger wel hoe die dat moet aanpakken. En Harms, dan kun je gaan schrijven over de vlegels van een klein dorpje aan de Leidse Rijn…..

Hier, neem nog eens een echt bittertje van het huis mannen. Japie moest grijnzen van oor tot oor. Die Harms, die had die Krijn maar mooi tuk. Maar of Krijn nu begreep dat hij de vlegel was of wat de vlegel was?

20-03-15

Pagina 29 van 94

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén